DE WINNING in
voorbereiding Aanvang 21-8-2019 Terug naar homepage
Er staan ook al
begrippen bij onderwerp mijnbouw. Tekeningen en foto’s nog invoegen. Monnikkenwerk
Terzijde monniken van Rolduc
en Aubel Mijn Blegny) waren eigenaren van mijnen.!!!
Soorten pijlers
Pijlers zijn de hoofdwinplaatsen van de
steenkool.
Zij kunnen worden onderscheiden
afhankelijk van de
1.
De stand
2. De helling
3. Het vullen of niet vullen van de
ontkoolde ruimte
4. De winningsmethode , het verplaatsen
van het transportmiddel en het aanbrengen van de ondersteuningen.
Ad 1. Ligt een pijler in of ongeveer in
de hellingsrichting van de koollaag dan is dat een langspijler
Ligt een pijler in of nagenoeg
evenwijdig aan de strijkrichting van de koollaag dan neemt men dat een
dwarspijler
Ligt en
pijler niet in de hellingsrichting van de. Enkele begrippen staan ook al vermeld bij
mijnbouw
koollaag, maar in een schuine stand
tussen deze richtingen in dan spreken wij van en diagonale pijler.
Een diagonale pijler wordt meestal
toegepast in steile lagen te verminderen en daardoor ook de snelheid van de te
vervoeren kool. In half-steile en vlakke lagen wordt de diagonale pijer soms gekozen om een betere stand ten opzichte van de
splijtvlakken te krijgen.
Ad 2.
Afhankelijk van de helling worden de pijlers verdeeld in
Vlakke 00
- 200 00 – 22 0
Rechts
genoemde graden worden bij het mijnmeten
gebruikt. Zie Hoofdstuk mijnmeten 400 0
Half stijl 200 -350 22 -- 39 0
Steile pijlers 350 -90 0 39 - 100 0
Ad 3. Laat men achter het ontkoolde
pand de daklagen doorbreken dan hebben wij een breukpijler.
Wordt deze ruimte met vreemde stenen
gevuld dan is er sprake van een vulpijler.
Ad 4. Afhankelijk van de wijze waarop
de kolen worden gewonnen , het transportmiddel wordt verplaatst en de
ondersteuningen worden aangebracht, worden pijlers onderscheiden in:
Omlegpijlers
Schuifpijlers
Half-mechanische pijlers
Vol-mechanische pijlers
Afbouwmethode - Pijlerlengte
–Pandbreedte.
Algemeen wordt de afbouwmethode met
lange fronten toegepast , waarbij de pijler zich dagelijks over een
aanzienlijke een aantal meters verplaatst De lengte van de pijlers varieert van
ongeveer 100 tot maximaal 300 meter
Dit houdt verband onder andere met
de
regelmatige of onregelmatige ligging van de koollaag; de begrenzing door
storingen of concessiegrenzen;
het al of niet opvullen van de
ontkoolde ruimten
de laagopening
de gesteldheid van dak en vloer
de hoeveelheid vrijkomend mijngas
de capaciteit van de transportmiddelen.
De dagelijkse vooruitgang van de
pijler, de pandbreedte bedraagt in omlegpijlers en schuifpijlers ongeveer 2 tot
3 meter, afhankelijk van de kaplengte, bezetting en verhoudingen. In
mechanische pijlers zal deze breedte aanmerkelijk groter zijn.
In verband met onder- en/of
bovengrondse omstandigheden worden wel eens speciale afbouwsystemen toegepast
zoals de partiële afbouwmethode.
Hierbij drijft men op kortere afstanden
van elkaar galerijen in de koollaag en ontkoolt tussen de galerijen maar
gedeeltelijk.
Voorwaatse en terugwaartse afbouw
Indien men met het vooruitgaan van een
pijler de toe- en afvoer galerij wort gedreven is er sprake van voorwaartse winnng.
Zijn de galerijen vooraf gedrevenen
beweegt de pijler langs de galerijen terug dan hebben wij terugwaartse
afbouw.
Er kunnen combinaties zijn van voor- en
terugwaartse afbouw.
Werkzaamheden in
pijlers
De regelmatig in de pijler te
verrichten werkzaamheden zijn;
- ontkolen
- ondersteunen
- omleggen en / of omschuiven van het
transportmiddel
- roven en/ of vullen
- injecteren
- revisie
Werkzaamheden in kop en voet pijler
Speciale werkzaamheden die soms moeten
worden verricht
- storingen doorwerken
- steendammen plaatsen
Alle werkzaamheden welke in een pijler
moeten worden verricht vormen een vaste kringloop.
Het is van belang dat iedereen de hem
opgedragen taak vakkundig, nauwgezet en op de voorgeschreven wijze vervult
hierbij met goed en voldoende gereedschap is uitgerust.
Controle van het
werkpunt
Alvorens men met de werkzaamheden mag
worden begonnen moet het werkpunt worden gecontroleerd
Belangrijk zijn de navolgende punten
waaraan aandacht moet worden besteed.
1.
de ondersteuningen
Ontbreken ondersteuningen en /of bokken
en breukstijlen?
Zijn ondersteuningen gebroken of
verschoven?
Ontbreken stijlen?
2. dak en koolwand
Hangen stenen of stukken kool los?
Is het dak en de koolwand afdoende beveiligd?
3. transportmiddelen;
Ligt het transportmiddel goed?
Ligt het transportmiddel zo nodig vrij?
Zijn de verbindingen en bevestigingen
in orde?
Zijn de voorgeschreven beschermingen
aangebracht?
Hangt de sein- en noodschakelaar kabel
vrij
4. leidingen en slangen.
Zijn er lucht of waterlekken?
Liggen of hangende leidingen en slangen
goed en vrij.
5. electrische
kabels;
Liggen of hangen de electrische
kabels vrij en zo nodig beschermd?
Zijn de beschermingen van de electrische lampen in orde?
6. gereedschappen en materiaal;
Ligt of staat het gereedschap en
materiaal veilig en ordelijk?
Kan er materiaal verloren gaan?
7. omdrukcilinders;
Zijn de omdrukcilinders goed bevestigd
aan de transporteur en op de
voorgeschreven wijze vastgezet?
De afbouwhamer
(perslucht 6 atmosfeer)
Voor het losmaken van de kool wordt in
de omleg –en schuijfpijler in onze Limburgse mijnen
vrijwel uitsluitend gebruik gemaakt van de afbouwhamer.
Deze bestaat uit een handvat, een
aansluitnippel voor de persluchtslang
(eventueel ook water),een cilinder met zuiger, een luchtverdeelmechanisme,
een bus voor het opnemen van het puntijzer.
Wanneer de perslucht boven de zuiger
toegelaten wordt, wordt deze naar beneden gedrukt en slaat op het puntijzer. De
pin dringt in de kool of steen.
Het aantal slagen per minuut van een
goede afbouwhamer bedraagt ongeveer 400 ŕ 500 per minuut.
In de Limburgse mijnen worden
afbouwhamers gebruikt van Atlas, La Croix, Collinet
en Hauhinco
Voor de stofbestrijding werden
afbouwhamers (natte afbouwhamers) geconstrueerd.
Bij deze afbouwhamers hebben wij twee
aansluitnippels, een voor water en een voor lucht.
Bij de ene uitvoering worden de lucht-
en watertoevoer afzonderlijk. Bij de ander tegelijkertijd bediend..
Het pijpje (de pijpjes) voor het water
loopt buiten lang deshamer. Als de hamer loopt spuit
water in nevelvorm op de punt van de pin.
De constructie kan zodanig zijn dat de
afbouwhamer niet loopt als er geen water is.
Smering en
behandeling van de afbouwhamer
Een afbouwhamer moet met de juiste
soort olie en op de voorgeschreven wijze worden gesmeerd.
Indien het smeren geschiedt door olie
van in onder de hamer te gieten moet men er op bedacht zijn dat door he openen
van de luchttoevoer deze olie uit de hamer spuit.
Niet of onvoldoende smering veroorzaakt
versnelde slijtage en voortijdige reparties of vervangingen, smeren met te
grote hoeveelheden olie betekenen verkwisting, vervuiling en daardoor ook
grotere slijtage dan nodig . Een keer smeren per dienst met ongeveer 3,5 cc
olie is in de regel voldoende.
Een ruwe behandeling van de afbouwhamer
kan tot gevolg hebben dat er deuken ontstaan in de cilinderwand, dat de zuiger
gaat vastzitten , dat de luchtkanaaltjes worden dichtgeslagen, waardoor
moeilijke en kostbare reparaties moeten worden verricht.
Nooit mag men een vinger in de
onderkant van een op de luchtleiding aangesloten afbouwhamer komen. Indiende
luchttoevoer onverwachts zou worden geopend, kunnen er ernstige vingerletsels
het gevolg zijn.
Het terzijde leggen of zetten van een
afbouwhamer (met pin) moet zo geschieden dat geen ongelukkenkunnen worden
veroorzaakt, noch door verwondingen aan de pin, noch door omvallen van de
afbouwhamer, noch door omschuiven van stijlen.
Overtollige hamers moeten uit de pijler worden
verwijderd en op een daarvoor bestemde plaats opgeborgen.
Defecte afbouwhamers moeten worden
ingeleverd of omgeruild. Alvorens een
luchtslang met een afbouwhamer wordt verbonden moet de slang worden schoongeblazen, waarbij men moet opletten dat niemand door
de uitstromende pestlucht en vuil kan worden verwond. Tevens moet de
aansluitnippel warden gecontroleerd.
De luchtslang mag niet lekken noch aan
de leiding, noch aan de hamer.
Een lekkende verbinding betekent minder
goed lopen van de hamer ook een hoge kostenfactor en meer stofontwikkeling
Om beschadigingen te voorkomen en
hinder van de luchtslang te voorkomen moet zij zo spoedig mogelijk worden
opgehangen
De slang moet vrij blijven van
elektrische kabels , sein en nooddraden.
Lagen en vlakken
in de koollaag
Om de kool vakkundig te kunnen bewerken
en de afbouwhamer doelmatig te kunnen gebruiken is het van belang enig inzicht
te hebben in de structuur van d koollaag
Banken.
Een koollaag bestaat uit meerdere
bankjes kool onderling gescheiden door laagjes steen of doorgroeid
gesteente.
Langs deze gelaagdheid laat de kool
los. Een koollaag is te verdelen in onderbank, middenbank, bovenbank en
steenriffels.
Splijtvlakken.
Door de splijtvlakken is een koollaag
verdeeld in een groot aantal dunnere of dikkere laagjes, welke meestal een glad
oppervlak hebben en soms met kalkvlekken zijn bedekt. Deze breukjes
zijn eveneens van belang bij het loswerken van de kool.
Splijtvlakken kunnen in alle richtingen
en hellingen voorkomen. De richting kan evenwijdig aan het koolfront zijn.
De helling kan zijn:
Haaks of loodrecht tussendaken vloer
vanaf vloer schuin oplopen nar het dak vanaf dak schuin weglopen naar de vloer.
Glijvlakken
Op de overgang van d koollaag en het
gesteente in het dak en op de vloer zijn meestal spiegelgladde vlakken
aanwezig.
Door deze glijvlakken wordt het
loslaten van de kool van dak en vloer gemakkelijk.
Indien de glijvlaken ontbreken spreken
wij van aangebrande kool.
Druklagen.
Deze ongeveer evenwijdig aan het
pijlerfront lopende lagen zijn gevormd door de op d koollaag uitgeoefende voordruk.
Bewerken van de kool.
Een vakkundige bewerking van de kool vereist minder
krachtsinspanning, levert meer nootjes (op sommige mijnen zeer belangrijk) en
veroorzaakt minder stofontwikkeling. in het ene geval zullen de banken het
beste hulpmiddel zijn om de kool los te werken, in een tweede geval zullen de
druklagen het meeste voordeel geven terwijl in weer een ander geval speciaal
volgen de splijtvlakken zal worden gewerkt.
Welke methode van werken de beste
resultaten zal geven is afhankelijk van de plaatselijk omstandigheden. De ter
plaatse gegeven aanwijzingen voor het bewerken van de kool moeten steeds worden
opgevolgd.
Algemene punten
voor de ontkooldiensten
1. Kool bewerken volgens de
gelaagdheid.
Indien op de splijtvlakken wordt gewerkt,
moeten deze geheel worden vrijgemaakt. Hierbij moet worden gelet op het gevaar
van steen en koolval.
2. Zorg dat de kool vrijstaat.
3. Tijdens het ontkolen en scheppen
moet een zodanige plaats worden ingenomen dat men nooit bekneld kan raken tussen
stijlen en uitslaande kool.
4. Zorg dat de luchtstroom ook in het
pand stroomt waar je werkt.
5. Ondersteun op tijd desnoods met een
tijdelijke ondersteuning.
6. Dak en koolwand verplicht regelmatig
controleren.
Het dak en kool wordt gecontroleerd
door middel van kloppen met een ijzeren voorwerp bijvoorbeeld een hamer.
Klinkt het geluid helder dan zijn kool
en dak vast.
Is de klank dof dan is een van beiden
minder vast dan moet men waakzaam zijn.
Ook bij een heldere klank ook alert en
voorzichtig blijven.
Er kan een klok (kegelvormige steen) in
het dak zich bevinden. Geven ook een heldere klank en slaan plotseling uit.
Neem bij het kloppen een veilige plaats
in.
7. In steile en dikke lagen moet de
koolwand worden opgesloten om uitslaan
of uitlopen er van te voorkomen.
8.Ontkolen en scheppen dienen
afwisselend te gebeuren.
Waar nodig moet het transportmiddel
vrij worden gehouden.
Te dikke brokken mogen niet in of op
het transportmiddel worden gegooid.
9.Tijdens het scheppen en telkens
wanneer de afbouwhamer niet in gebruik is, moet deze veilig worden weggezet.
10. De voorgeschreven
stofbestrijdingsmaatregelen moeten worden genomen (sproeien , natte afbouwhamer
gebruiken, ook de wand en kolen nat gehouden.
11. Materiaal moet op de voorgeschreven
manier worden vervoerd en op veilige wijze uit het transport middel worden
genomen.
Betekent dat men het voorwerp pakt aan
de achterkant.
Materiaal ordentelijk opbergen en
zoekraken of verloren gaan ervan moet
beslist worden voorkomen.
12. Indien speciale werkzaamheden
moeten worden verricht, b.v. ketting repareren, moet het werkpunt ter plaatse
eerst grondig worden gecotroleerd en zo nodig veilig
gezet(oolk letten op koolwand).
Bevindt men zich tijden het werken in
de transporteur zorgen dat die iet gaat lopen ontdoe hem van de sleutel.
MECHANISCHE
KOOLWINNING
Bij de mechanische koolwinning zorgt
een machine voor het losmaken, laden en transporteren van kool. Meestal bestaat
zo een installatie uit een
kettingtransporteur, waarlangs een schaaf of ploeg heen en weer wordt
getrokken.
De gehele installatie wordt in de
richting van het koolfront vooruitgeschoven. Aan de vullingszijde van de
transporteur worden de ondersteuningen geplaatst en verplaatst
Er zijn en worden in de Limburgse
mijnen onderling zeer verschillende installaties voor echanische
koolwinning toegepast.
Zoals.
1. de eenheidsschaaf
2.
de schraapbakken, die nu niet meer worden toegepast
3. de multischaaf
4. de raminstallatie
5. de snelschaaf
6. de aanbouwploeg
7. de haakploeg.
8. beienschaven
9. de ruimschaaf
10. Er zijn thans modernere varianten
die hier in Limburg nooit gebruikt zijn omdat in de wereld nu nog heel moderne
mijnbouw bestaat.
Bij de eenheidsschaaf:
wordt een grote en zware door middel
van aparte lieren langs het koolfront heen en weer wordt getrokken.
Bij de multischaafinstallatie:
worden meerdere kleine schaven
onderling door kabels aan elkaar verbonden, door hetzelfde aandrijfmechanisme
als waardoor de transporteur wordt aangedreven, heen en weer getrokken
Bij de ramlichaam:
die wordt toegepast in half steile
pijlers wordt een raminstallatiedoor
middel van een ketting heen en weer
getrokken.
Deze installatie kan in zeer dunne
lagen worden toegepast.
Indien de helling zodanig is dat de
kolen niet vanzelf naar beneden glijden worden zogenaamde ramkasten gebruikt,
die tevens zorgen voor het vervoer van de kolen.
De ploeginstallatie:
Bij de aanbouwploeg
worden transporteur en ploeg dor aparte aandrijvingen (motoren tandwielkasten
aangedreven.
is aan de transporteur “aangebouwd”.
Hierdoor is de beweging van de ploeg afhankelijk van de beweging van de
transporteur.
De ploeg kan dus lopen, terwijl de
transporteur stil staat.
Met de aanbouwploeg installatie is het
mogelijk, door gebruik te maken van ee tussenomkeerinrichting, in lagen met een storing hand- en mechanische winning in de zelfde pijler
toe te passen.
Bij de snelschaafinstallatie worden transporteur en schaaf door
hetzelfde aandrijfmechanisme in beweging gebracht en kan de schaaf alleen in
beweging worden gesteld bij lopende transporteur.
Bij de snelschaafinstallatie
met to-ramul bestaat ook de mogelijkheid om schaaf en
transporteur onafhankelijk van elkaar te laten lopen.
Bij deze schaaf lopen de kettingen,
waarmee de schaaf langs de transporteur wordt getrokken langs het koolfront.
Bij de haakploeg zijn de kettingen ondergebracht aan de oude manzijde van de
transporteur.
De beienschaven bestaan
uit twee ten opzichte van elkaars scharnierende helften, zodat deze, schaven
goed op de vloer blijven.
Bij de ruimschaaf worden 1 of 2schavenlangshet koolfront heen en wee
getrokken. Transporteur en schaaf worden door dezelfde aandrijving in beweging
gebracht.
De snelschaafinstallatie
De snelschaafinstallatie
bestaat uit een combinatie van een schaaf en een dubbelkettigtransporteur.
De schaaf wordt met een ketting langs
het koolfront heen en weer getrokken. De losgemaakte kool valt gedeeltelijk
direct in de transporteur, de rest wordt door de schaaf zelf in de transporteur
geruimd.
De aandrijving
De installatie kan aan kop en voet van
de pijler zijn uitgerust met een enkele of dubbelle aandrijving.
Voor de aandrijving wordt een
elektromotor gebruikt. Hierin wordt elektrische energie omgezet in een
draaiende beweging. Om de elektromotor onbelast te latenaanlopen en daardoor
snel op toeren te laten komen wordt een vloeistofkoppeling tussen elektromotor
en tandwielkast gemonteerd.
In de tandwielkast wordt het hoge
toerental van de elektromotor verminderd (gereduceerd) tot het aantal
omwentelingen dat de aandrijftrommelmoet maken om aan de transporteurketting de
gewenste snelheid te geven. Om de schaaf in beweging te brengen worden 2
methoden toegepast.
1. met schaafas
(originele uitvoering)
2.met to- ramulinstallatie.
Goten. 1.50 meter
lang en van hart op hart ketting 40 of 50 cm breed.g
Daarin lopen aan beide kanten de
kettingen verbonden met elkaar door meenemers
waarin kool en materiaal in wordt vervoerd.
Aan de kant van de waar wij ons bevinden
zijn op de goten.
Opzetplaten
gemonteerd
a. om de transportcapaciteit te
eergroten
b. om het morsen van kolen tegen te
gaand
kabels en leidingen veilig en ordelijk
te kunnen opbergen.
De opzetplaten kunnen aan een zijde
voorzien zijn van een lip, waarmee ze elkaar overlappen, hebben een bepaalde
hoogte en zijn even lang als de goten.
Op de aansluitgoten worden speciale
opzetplaten gebruikt.
Omdat ik van de
lezer niet van plan ben een houwer te maken beperk ik mij nu tot algemene
bepalingen en niet de technische eevens.
Leidingen
a. Luchtleiding
Hiervoor worden slangen of leidingen
gebruikt van een bepaalde doorsnede en lengte.
Op bepaalde afstanden zijn
luchtaansluitingen aangebracht.
b.
Sproeiwaterleiding
Deze bestaat uit speciale slangen of
slagenen leidingen waartussen op verschillende afstanden regelkranen zijn
aangebracht.
c. Hoge-
(injectie) leiding
Deze bestaan uii
speciale hoge-drukslangen.
Op regelmatige afstanden zin
aansluitingen aangebracht.
In plaats van een aparte hogedruk
injectieleiding in te bouwen kan en ook injecteren met behulp van een hoge-druk injectiepomp aangesloten aan de
sproeiwaterleiding.
d. elektrische
kabels
Dit zijn
Voedingskabels
Telefoonkabels
Kabel van noodschakelinrichting
Kabel van pijlerverlichting
De elektrische kabels mogen niet strak
worden gespannen, niet geknikt zijn, moeten vrij worden gehouden van materiaal
en moeten zodanig worden behandeld dat beschadiging ervan moet worden
voorkomen.
Omdrukcilinders
c.
Voor het schuiven van transporteur en
schaaf maakt men gebruik van omdrukcilinders die op bepaalde onderlinge
afstanden aan de goten worden bevestigd
Er worden verschillende soorten
omdrukcilinders gebruikt.
De bevestiging aan de goot kan
geschieden door middel van een drukplaat of door middel van een versteekbalkje
waardoor het mogelijkheid bestaat de omdrukcilinders ten opzichte van de
transporteur hoger of lager vast te maken.
Steeds moet de bevestiging van de
cilinder aan de transporter goed worden uitgevoerd.
In de regel zijn de omdrukcilinders aan
de achterkant uitgevoerd met schoorstijlen die schuin in het dak moeten worden
gezet. Er kunnen echter ook houten stijlen worden gebruikt voor het vastzetten
van de omdrukcilinder.
Nooit mag een schoorstijl tegen een kap
of stijl van de bestaande ondersteuning worden geplaatst omdat de ondersteuning
door de kracht wordt omvergedrukt.
De schoorstijl moet in de hartlijn van
de cilinder liggen.
De omdrukcilinder moet haaks op de
transporteur liggen en in normale omstandigheden zo veel mogelijk evenwijdig aan de vloer drukken.
Bij het doorschuiven van de
transporteur moet worden opgelet dat de goten niet worden stukgedrukt, nog uit
elkaar geschoven of geknikt.
Bij het omzetten van de omdrukcilinder
moet nog enige ruimte worden gelaten om te kunnen inschuiven. De door de schaaf
uitgeoefende kracht kan leiden tot vernieling van de omdrukcilinder, de goten
of de ondersteuningen.
Achter de schoorstijl van een cilinder
waar spanning op staat mogen geen roofwerkzaamheden worden verricht. Ook moet
men niet achter een schoorstijl, die op spanning staadoorkruipen
en ook niet over de cilinder heen als de schaaf langs komt
Roven van ondersteuningen met behulp
van omdrukcilinders is ten strengste
verboden
De omdrukcilinders moeten de transporteur omschuiven en de schaaf tegen de kool drukken.
Hiertoe moet
1. de lucht oveel
mogelijk op de cilinders blijven staan,
2. de scoorstijl en van bijna
uitgedrukte cilinders tijdig opnieuw worden geplaatst,
3. defecte of lekkende ilindrs o soedig mogelijk worden gereareerdof uitgewisseld.
Zorg dat de goten
op richting ligt.
ALGEMENEVEILIGHEIDSUNTEN
VOOR KETTIG TRANPORTEURS
1. Het vervoer van personen met behulp
van kettingtransporteurs is verboden.
2. Boven of naast een kettingtransporteur
moet over de volle lengte een trekdraad of een elektrische seininrichting
aanwezig zijn.
3. In geval van nood moet de
kettingtransporteur, voorzien zijn van
een trekdraad, met behulp daarvan deze kan worden stopgezet.
4, Bij gebruik va een elektrische
seininrichting moet in geval van nood de kettingtransporteur worden stopgezet
daarna het haltsein het noodsein te
geven.
5. Kettingtransporteurs welk in geval
van nood met de trekdraad zijn stop getrokken, of die zijn stop gezet na het
elektrisch gegeven noodsein mogen niet weer in beweging worden gezet het
alvorens het noodsein gevolgd door het sein “lopen” is gegeven.
6. Sein- en trekdraden dienen met de
meeste zorg te worden behandeld. Zij mogen nergens geklemd zitten en zich ook
niet kunnen vasthangen
7. Indien een kettingtransporteur is
stopgezet door middel van deze
seininrichtingen en het ontijdig weer opgang brengen ervan gevaar kan opleveren
moet de trekdraad worden vastgezet zodat de bedieningsman de machine niet in
werking kan brengen.
8. Indien een kettingtransporteur is
stopgezet in geval van nood moet de bedieningsman worden gewaarschuwd.
9. Men mag niet op of in een
transporteur of op de beschermkasten van aandrijf- of omkeerinrichtingen gaan
staan zonder vooraf de noodzakelijke veiligheidsmatrgelen genomen te hebben.
10. indien materiaal door een
kettingtransporteur wordt vervoerd moet
vooraf een sein worden gegeven, de koempels moeten zich veilig opstellen en
zich aan de gegeven aanwijzingen houden.
11. Materiaal moet op de voorgeschreven
wijze worden vervoerd, plat in de transporteur liggen en niet buiten de
transporteur uitsteken. Tussen het materiaal onderling moet voldoende ruimte
worden gelaten. Bij het uitnemen van de voorwerpen moet men die aan de
achterzijde vastpakken. In bepaalde gevallen moet de transporteur worden
stopgezet.
12. Merkt men dat materiaal buiten de
transporteur steekt dan is men verplicht de transporteur stop te zetten en het
materiaal goed leggen of het uit de transporteur te nemen. 13. Brokken kool of
steen welke door hun grootte gevaar opleveren mogen niet in de transporteur
worden gegooid. Ook kan het voorkomen dat deze in de transporteur terecht komen
door de werking van de schaaf of bij ontkolen met de hand dan moet de
transporteur worden stopgezet en moet deze brokken vanaf een veilige plaats
worden stuk gestoken. Kool terug in de transporteur en steen gooien in de oude
man.
14. Bij het voorspannen van kappen mag
men deze niet op de opzetplaten laten rusten. Tijden dit werk moet men zich
veilig opstellen en zorgen dat het benodigde gereedschap binnen handbereik
ligt.
15. Voor het afsteken van kool of steen
in mechanische pijlers moet men zich niet over de transporteur heen buigen. Het
afsteken dient met de vervoerrichting mee te geschieden, op veilige wijze met
een voldoende lange pin.
16. Indien de ruimte tussen de kappen
en de transporteur minder bedragt dan 50 cm mag men
niet over de lopende transsporteur kruipen.
17. Het verrichten van werkzaamheden
aan de ander zijde van de transporteur dan waar men zich bevindt. Bijvoorbeeld
het aanbouwen van lucht en waterlangen, het maken van
boorgaten voor het injecteren. Over de transporteur heen, mag alleen bij
stilstaande transporteur geschieden..
18. De voorgeschreven beschermingen
moeten steeds aanwezig zijn. Defecte beschermingen moeten zo spoedig mogelijk
worden gerepareerd of vervangen.
19. men moet zich niet ophouden of
bevinden tussen de goten en de voorste stijlen als er onvoldoende ruimte is.
VERANKERING VAN DE
INSTALLATIES
Ten gevolge van de spanning in de
transporteur en schaafketting hebben de aandrijfinrichtingen de neiging naar
elkaar toe te schuiven. Dit moet worden voorkomen door aan de kop als de voet
van de pijler een verankering toe te passen omdat het naar elkaar toeschuiven van de aandrijvingen
kan hebben en wel
1.
de goten zo zwaar tegen elkaar drukken dat de raakvlakken beschadigen,
waardoor de transportketting hieraan gaat haken.
2. de goten gaan knikken met als gevolg
beschadiging van de goten, defect en uit de ondergeleiding
raken van de transporteurketting, defect raken van de transporteur- ketting
defect raken van de schaafgeleiding.
3. transporteur-en schaafketting te
slapen gaan “springen” op de nestenschijven ,wat weer leidt tot defecte
nestenschijven en kettingen.
Ook loopt de onderketting
uit de geleiding.
Voor het verankeren kan gebruik worden
gemaakt van een reactiebalk maar ook een hydraulische verankering worden
toegepast. Het aanbrengen vastleggen en verplaatsen van de verankering is een
zeer belangrijk werk en moet steeds op de voorgeschreven manier worden
uitgevoerd. Bij dit werk moet soms onder een steenneus worden gewerkt. De
ondersteuning moet in orde zijn..
De verankering heeft tot doel om het
afschuiven van de transporteur in zijn geheel te voorkomen,
ONDERSTEUNINGSMATERIAAL.
Als materiaal voor het ondersteunen in
de pijlers komen in aanmerking
ijzer
hout
soms stenen
later ook alluminium
DE ONDERSTEUNINGSMIDDELEN ZIJN
stijlen
kophouten of hulpkappen
kappen
eikenhouten dwarsliggers (bielzen)
pilaarhout
ijzeren blokken
stenen
AFWERKHULPMIDDEN
spitsen zijn lange platte plankjes
plankjes
platten half doorgezaagde plankent
wiggen
klossen
kop en vloerplaten
verlengstukken voor de stijlen
ONDERSTEUNiNGSMIDDELEN EN HULPMIDDELEN
VAN HOUT
Vooral na de invoering van de
mechanische koolwinning is hout als ondersteuningsmateriaal steeds meer
verdrongen door ijzer.
Het blijft echter in het ondergronds
bedrijf nog steeds toepassing vinden
an een houten stijl.
DE HOUTEN STIJL ,
Een houten stijl (goed aangedreven tussen
kap en vloer} is ,omdat er weinig verkortingsmogelijkheid is, vrij star, maar
kan toch een behoorlijk draagvermogen hebben.
Een groot nadeel van de houten stijl is
echter dat hij bij het overschrijden van het draagvermogen breekt en dan als
ondersteuningsmiddel waardeloos is. Om het breken van een houten stijl, tengevolge van het zakken van het dak enige tijd te
voorkomen, kan in een pijler met een hard vloergesteente gebruik worden gemaakt
van een aangepunte stijl.
Onder invloed van dakzakking
zal de punt omkrullen, waardoor de stijl korter wordt en langer mee gaat.
Het nadeel is echter dat de stijl dan
een geringere belasting kan opnemen. Indien een aangepunte stijl in een vloergat wordt geplaatst dient dit voldoende ruimte te
bieden voor de omkrullende punt omdat anders de punt niet kan omkrullen en de
stijl toch voortijdig zal breken,
Een aangepunte stijl mag nooit worden
gebruikt in een pijler met een zacht vloergesteente . De stijl zou immers des
te gemakkelijker in de vloer wegzakken en de dakzakking
des te groter zijn .
Indien een aangepunte stijl te lang is
moet de kop en niet de punt worden afgezaagd
Houten stijlen kunnen zijn uitgerust
met en zonder mees.
Een mees is een uitholling vaan de
bovenkant van een stijl, waardoor de stijlen gemakkelijker onder de kappen worden aangebracht en niet zo
gauw onder de kappen wegschuiven.
Bij wijze van uitzondering zal men
ondergronds nog soms eens een mees moeten kappen . In dat geval dient
voorzichtig worden gewerkt opdat men niet zijn hand, noch knie zal verwonden.
Indien een mees moet worden gekapt aan
een aangepunte houten stijl met messnede moet er aan worden gedacht dat de
messnede haaks op de richting van het transportmiddel moet worden
geplaatst in verband met kunnen weerstaan
aan zijdruk.
Bij ht
vervoeren van aangepunte stijlen in de
pijler moet de stijl met de stompe kant
in de vervoerrichting worden gelegd.
. Terug