Pa, het verhaal van een mijnwerker             naar homepage

              

May tijdens of na afloop van een cursus

 

May Schoormans (Nieuwenhagen 1927 – Eygelshoven 2010) was mijnwerker in hart en nieren. Hij was een harde werker en een goed vakman – hij was houwer op achtereenvolgens de Laura en de Julia – en nam het op voor een ander. May was solidair, en niet alleen met zijn collega’s. Hij was een sterke man met een zachtmoedig karakter.

            May’s vader, zijn vijf broers, zijn beide zwagers, zijn opa en zijn ooms van moeders zijde waren eveneens mijnwerker. In de familie werd jarenlang door de mannen over weinig anders gesproken dan over het werk in de mijnen. Toch keerde May de mijn de rug toe toen hij de kans daartoe kreeg en bood hij zijn zoon alle kansen om vooral niet de mijn in te hoeven gaan.

            Over May Schoormans en zijn wereld gaat Pa, het verhaal van een mijnwerker. Het is het eerste deel van een tweeluik. Samen de eeuwigheid in – Pa & ma (1927-2010) luidt de titel daarvan. May is gestorven terwijl hij zijn vrouw dag en nacht verpleegde. Zijn vrouw is hem de avond voor zijn begrafenis gevolgd. Vandaar de titel.

            In het tweede deel worden het leven, het werk en de wereld van een huisvrouw en haar familie beschreven. Het eerste deel beschrijft die van een mijnwerker en zijn ouders. Bij “wereld” moeten we in dit geval voornamelijk denken aan de Hopel en Eygelshoven, gemeenschappen waarin “autochtonen” en velen van buitenaf het met elkaar moesten zien te rooien. En dat ook deden.

Pa, het verhaal van een mijnwerker telt 148 pagina’s tekst plus veertig pagina’s foto’s. Het is geschreven en uitgegeven door May’s zoon, die tot vreugde van zijn pa historicus is geworden. Het is een eerlijk verhaal, met oog voor menselijke zwakheden, maar is ook geschreven als eerbetoon aan generaties waaraan wij meer dan alleen dit leven te danken hebben. Hier volgt een passage.

 

Personeelsblad De Mijn, november 1957

 

Dikköp en dieven

Behalve kristallen en mineralen bracht pa op het laatst koperdraad mee uit de mijn. Dat was eigenlijk diefstal. Maar pa was geen dief, en hij beschouwde dit ook niet als diefstal. Dat koper werd namelijk achtergelaten en zou anders voorgoed in de diepte blijven. Pa bracht het koper naar een opkoper, die hem koperen modellen van mijnwagons in ruil gaf. Pa had daar geen moeite mee. De “dikköpzorgden tenslotte ook goed voor zichzelf.

Dikköpkan misschien nog het best vertaald worden met hoge heren (en dames). De gemiddelde mijnwerker mocht dan wel niet openlijk opstandig zijn, zijn standsbewustzijn was niet onderontwikkeld. “Dikköpis geen troetelnaam. Ook ik ben, mijn hoge opleiding ten spijt, een typisch arbeiderskind in die zin dat ik me in 'betere kringen' niet echt op mijn gemak voel en de lui er minder vertrouw. Ik etaleer er mijn arbeiders-achtergrond. Mijn pa was mijnwerker, mijn moeder dienstmeisje en fabrieksarbeidster. Ik ben trots op hen en met mensen van hun soort voel ik me in de eerste plaats verbonden, waar ter wereld ik me ook bevind.

In de mijnwerkerscultuur zit bovendien iets ingebakken van verongelijkt-heid. Het volgende verhaal is kenmerkend. Ik tekende het in 2011 op uit de mond van oom Ad en tante Corrie. “Je kreeg gratis kolen, maar voor een arbeider was dat niet genoeg om het hele jaar van te stoken. Voor een beambte was dat anders. Die kreeg ook meer antraciet [magere kool, die beter brandde]. Die kolen werden hun dan ook nog thuis in de kelder bezorgd. Een beambte kreeg vierentwintig hectoliter, wij kregen maar twaalf hectoliter, en dan niet eens antraciet. Eierkolen was maar stof. Vader [opa Schoormans] kwam kolen te kort. Ik haalde ’s avonds op het kolenterrein antraciet voor hem. Als de mijnpolitie mij daarbij betrapt had, was ik ontslagen. Ik ging als het mistig was. Ik wachtte tot de mijnpolitie net geweest was; die kwam één keer per uur.”

 

Ad Schoormans in 1958 – de foto is stiekem genomen; het had Ad zijn baan kunnen kosten

 

 Oom Ad was evenmin een dief als mijn pa. Hij en tante Corrie vonden het systeem onrechtvaardig: dat een beambte zo veel kreeg en een arbeider te kort kwam. Die arbeider moest maar zorgen dat hij zijn kolen thuis kreeg. Opa haalde ze lange tijd met zijn karretje. Bij ons werden ze door twee neven van pa, de broers Rien en Nol, aan huis bezorgd – uiteraard tegen betaling.

Giftig zijn oud-mijnwerkers als zij over bedrijfsartsen verhalen. Die lui lieten je nog werken als je half dood was, wordt er gezegd. Wie zich ziek meldde, kreeg sowieso de eerste twee dagen niet uitbetaald. En je moest op je hoede zijn voor controleurs, die tussen bepaalde tijdstippen langs konden komen. Als ze aanbelden, kon je beter in bed liggen. Ma vond het dan ook maar niks als pa na een ziekmelding midden op de dag met de hond ging wandelen. Pa nam niet vaak “d'r sjien(de ziekenkaart), maar ook hij moet van tijd tot tijd genoeg hebben gehad van het geploeter.

Het bedrijf maakte gebruik van dieven, vond pa. Silicose (stoflongen) werden soms pas 'aangetoond' als iemand met pensioen was. – Voor een ondergrondse arbeider was dat vanaf zijn vijfenvijftigste. – Het bedrijf hoefde na zo'n late vaststelling niets te betalen vanwege de ziekte, die je echt niet buiten de mijn kon oplopen. Een oom van ma (de vader van de omgekomen neef), die zich bij keuringen altijd groot had gehouden, ging gebukt onder het onrecht dat hem op die manier was aangedaan. Wie te horen kreeg dat hij geen silicose had en zich op eigen kosten in Duitsland opnieuw liet keuren, schoot daar weinig mee op: de uitslag werd in Nederland niet erkend. Dieven? Pa en zijn collega's konden wel een paar “dikköpaanwijzen!

 

 

“PA, HET VERHAAL VAN EEN MIJNWERKER” IS IN ZIJN GEHEEL TE LEZEN EN TE DOWNLOADEN OP:   jo-schoormans.blogspot.com   De schrijver stelt zich open voor reacties: Jo Schoormans, Dolingadreef 111,  1102 WR Amsterdam   en jo.schoormans@hetnet.nl