Mist u de homepage klik op: mijnbouw-wim
,
Wolfgang Schubert en kompel
Boterhammenstaking
Uit Nederlandse Katholieke
Mijnwerkersbond 1940-1946 Verslag door P.J Kaanen
Meisjes wandelden liever met
Amerikanen.
Niet door tekortkomingen van
bedrijfsleiders of vakbondsbestuurders, doch van anderen was het vlees tussen de
boterhammen wel eens niet zoals het moest zijn. Het Limburgsch Dagblad schreef
26 juni 1945 o.a het volgende.
“onder de oorlog waren er meisjes,
of noem het vrouwen, die zich beschikbaar stelden om boterhammen te maken voor
onze mijnwerkers. Thans, nu wij ons zelf
zijn en de kolen gedolven worden voor ons eigen volk, zijn er geen meisjes te
vinden die ’s Zondags de boterhammen, welke op de mijn worden uitgedeeld de Maandag
daarop; willen maken. Zo moet dit ’s Zaterdags gebeuren.
Het gevolg van dit tekort aan
plichtsbesef hebben wij gisteren en (Maandag 25 juni) moeten constateren, toen
mijnwerkers met vlees belegde
boterhammen kregen, welke vanwege de warmte sedert Zaterdag j.l. totaal
bedorven waren. Omdat de
mijnwerker op deze boterhammen rekent en practisch of
bijna niets van huis meebrengt, stonden de goedwillende kompels gisteren zonder
eten bij hun zware werk.
Indien er op een of andere mijn
sommigen naar huis zijn gegaan en op een bepaalde mijn bijna de gehele
middagdienst betekent dit niet, zoals dat spoedig in de volksmond heet dat zij
gestaakt hebben. Het betekende gwoon dat zij zonder eten niet konden werken
De schuld ligt hier niet bij de Directies
noch bij de mijnwerkers, maar bij het grenzeloos tekort aan plichtsbesef van
een deel onzer meisjes, die zich blijkbaar schamen om iets te doen in het
belang van ons land.
Waar blijven de goeden? Zij
moeten nog te vinden zijn . Het kwam ook voor dat enkele jonge mijnwerkers het
werk neerlegden wegens verschil van
inzicht over de boterhammen of dat er in en op de mijn werd geredetwist over de verdeling van de boterhammen onder de onder- en bovengronders.
Wordt nog uitgewerkt
Voetbalvereniging
Schaesberg voert nu nog het mijnwerkersembleem Schlägel
und Eisen. Bravo!!!
Hier moeten wij ook bij stilstaan
Dwangarbeiders op de Duitse mijn Carolus
Magnus.
In verband met de oorlog moest
het Duitse leger over zoveel mogelijk militairen beschikken dat veel mijnen
onderbezet raakten. Men maakte dan voor de mijnbouw gebruik van dwangarbeiers.Daar werd vaak niet zachtzinnig me omgegaan
en lieten als gevolg daar van het leven.
Hier de namen van de dwangarbeiders
die in het lager zijn gestorven. Weinig zijn ondergronds omgekomen.
De meesten zijn door
uithongering, gefusieerd,
epidemieën en ziektes die niet werden behandeld gestorven
Zij kwamen uit Oekraïne en
Rusland.
Over de Russische krijgsgevngen is mij niets bekend.
1 ) Basdrew 11
) Rumuschkin, Wassilij
2 )
Below, Selin 12
) Schimeldin, Kirli
3 ) Chisnikow, Konstantin 13 )
Sidorow, Pawel
4 ) Ikan, Grigorij 14 ) Sontow, Sachar
5 ) Jewdokimow, Wassilij 15 ) Satula, Simon
6 ) Koslow, Wassilij. j. 16 ) Tron, Michail
7 ) Medjanik, Josif 17 )
Wronski, Grigorij
8 ) Nepenin, Alexander 18
) Zorenkin,
Nikita
9 ) Owschinikow, Nikolaj 19 ) Hanasa, Alexander (ohne Beerdigungsort )
10 ) Ripka, Swirid 20 ) Roneackin, Wassilij (ohne Beerdigungsort )
21 ) Machamidsanoco, Saidullack ist tödlich verunglückt am 28. April 1942 ohne Angabe der Grabstätte
Von all diesen Zwangsarbeitern ist das Geburtsdatum und d. Sterbetag bekannt.
Kolenhandel Lodewijk van Bussel
Mijn grootvader had een
brandstoffenhandel en wel eens verhalen vertelde. Ik heb als kind een
tijd bij mijn grootvader gewoond en herinner me dat op
de schoorsteen een oud mijnwerkerslamp stond en aan de muur een
houtskooltekening van een mijnwerker hing.
Op de foto die is genomen in
1930 in de Bussemsestraat in Den Haag staat mijn
hardwerkende en trotse grootvader met zijn kolenwagen.
Het meisje dat half op de dorpel
en wielkast staat, is zijn 4 jarige dochter (mijn moeder).
De twee vrouwen voor de waterstokerij
zijn mijn grootmoeder en overgrootmoeder (moeder van mijn grootvader).
Mijn grootvader sprak altijd met
veel respect over de mijnwerkers die hij in de jaren '30 heeft bezocht in een
kolenmijn in Belgie (welke kolenmijn dat was weet ik
niet meer). Tevens tref je een kolenkaart aan, die mijn grootvader in de
crisisjaren gebruikte voor zijn klanten.
Gegevens van mijn grootvader:
Naam: Lodewijk van Bussel
Geboren: 4 juni 1899
Overleden: 17 oktober 1959
Harry Zomerhuis (kleinzoon van
Haagse Kolenhandelaar Lodewijk van Bussel)
dhr van Bussel
Ondergrondse Vakschool (OVS).
De scholier legt een belofte af die
luidt:
Ik beloof ernstig te zullen
trachten mij de vier mijnwerkerseigenschappen, betrouwbaarheid,
hulpvaardigheid, gehoorzaamheid en netheid, eigen te maken.
De Wet der O.V.S na t leven
Voldoet hij aan de eisen dan legt
hij voor de troep de Belofte af.
De troep wordt opgesteld in
hoefijzervorm.
De ploegleider brengt de OVS-er
voor de troep.
De ploegleider zegt de belofte en
de nieuweling zegt dit na.
Wel geven zij zich de rechterhand.
De troep staat tijdens deze
ceremonie in de houding . De leider speldt hem het OVS-insigne op.
Daarna groet de nieuweling de
troep.
De leiders feliciteren de
nieuweling en gaat daarna terug naar de groep.
De installatie is iets
persoonlijks en gebeurt dus per persoon apart.
De OVS-Wet. De Tien Geboden.
1. Op mijn eer kan men vertrouwen.
2. Ik wil trouw zijn aan God, ouders, leider en land.
3. Ik wil een vriend zijn voor allen.
4. Ik wil ridderlijk zijn.
5. Ik wil de handen flink uit de mouwen steken; hetgeen ik doe, doe ik
goed.
6. Ik wil spaarzaam zijn.
7. Ik blijf opgewekt onder alle moeilijkheden.
8. Ik wil een goed vakman worden.
9. Ik wil een beschermer zijn van de natuur.
10. Ik wil gehoorzaam zijn zonder
tegen te spreken.
Het saluut wordt gebracht aan het
hoofd of pet met vier gestrekte vingers en de duim op de handpalm.
De vier gestrekte vingers
betekenen de vier mijnwerkerseigenschappen: gehoorzaamheid, betrouwbaarheid,
netheid en hulpvaardigheid
Copyright Frits Aelmans
Staatsmijn Hendrik 3645
OVS-ers op kamp inVaalsbroek
Deze foto is in 1946-1947 gemaakt op het kasteel in
Vaalsbroek. De Baron woonde er toen nog.
Mijn vader zat om de andere zondag met hem aan tafel te eten en had er een
klein kamertje om te slapen. Hij heeft er ongeveer 1 jaar gewerkt en gewoond.
In het woongedeelte aan de linkerkant als je ervoor staat, woonde toen een boer
met zijn gezin. Zijn naam was Theeuwissen. Iedere
week kwam een andere ploeg van de O.V.S. op vakantie. Het waren altijd 24
jongens van de Staatsmijn Maurits en 24 jongens van een andere mijn. Iedere
ploeg nam zijn eigen pater, dominee en gymnastiekleraar mee. De chef van toen was dhr. Jongmans. De fouragemeester was Dhr.Gerards
(Sjeng). De kok was Sjaak Houben uit Schimmert
en mijn vader was de assistent
van de fouragemeester. Op de foto staan van links
naar rechts de Aalmoezenier, mijn vader Hub Jongen, de Dominee en de
sportleraar Dhr. Engels. Deze foto is aan de achterkant van het kasteel
gemaakt. Iedere donderdagavond was er een kampvuur waar mijn vader altijd aan
mee moest doen want hij kon (en nog steeds) goed zingen. Ook maakte hij in die
tijd veel totems uit hout gesneden: bijvoorbeeld met slangen of uilen waar aan een bekendmakingsbord kwam te hangen. Hij
bewerkte ze iedere avond in het vuur van de open haard in de grote ridderkamer.
De staf was daar ook bij en vond het geweldig wat mijn vader deed. Hij heeft
later ook kleine kolenmijnwagentjes gemaakt. Die heeft men voor hem op schaal
getekend. Deze wagens zijn anders dan die op de site staan afgebeeld. De vraag
was wie deze wagens maakte. Maar volgens alles kwamen de wagens van de
Staatsmijn Maurits van de firma Stork. Die zijn precies zo als op de foto maar
dan in het groot natuurlijk. Ik denk dat er van de kleine wagentjes nog wel
enkele zijn terug te vinden in een of andere huiskamer. De foto van de
locomotief is in 1974 ?? gemaakt. Mijn vader werkte toen bovengronds aan de locomotieven op de
Staatsmijn Maurits.
Inzending
Marlies Deneer-Jongen (dochter van Hub Jongen)
Staatsmijn Maurits. (Kolenwagen nr
887 op schaal door heer Jongen nagebouwd).
Leven en werken in de mijn
Ieder in het zuiden had te maken
met het mijnbedrijf.
Na de lagere school verhuisden de
jongens naar het mijnbedrijf om er een opleiding te volgen als OVS-er)
Ondergronds Vakscholier.
Met 16,5 jaar ging men al een dag
naar ondergronds en met 18 jaar was men er dagelijks .
Bij het bereiken van de 21 jarige
leeftijd en bij goed functioneren werd een examen afgelegd en men was dan
houwer.
Er werd veel aandacht besteed aan
sport en spel.
Ook was er een aalmoezenier die de
regels bijbracht van het Rooms Katholiek geloof.
Alles werd voor je geregeld.
Bij huwelijk, geboorte kind,
hoefde men zich maar te melden bij het loket en de loonbelastingverklaring werd
ingevuld.
De oudere garde moest de mijnpungel (kleren) thuis laten wassen maar later gebeurde
dat op de mijn.
Ik zie mijn moeder nog met het
wasbord en geloof maar dat er iets van af
kwam
Er waren ook vakbonden, maar de
trend was dat men moest aangesloten zijn bij de Katholieke Bond.
Ongehuwde thuiswonenden waarvan
geen gezinslid bij de mijnen werkzaam was, kregen 12 hectoliter (24 zakken) en
de gehuwde of kostwinner 42 hectoliter kolen.
Men moest 3 diensten draaien van 8
uur ondergronds.
De effectieve werktijd was 8 uur
minus de reistijd beneden.
Tot 1958 was de 6 daagse en daarna
de 5 daagse werkweek.
Moest men werken boven de 28
graden of nat werk dan ging men na 6 uur naar boven.
De verenigingen floreerden goed en
de mijndirecties verleenden ook subsidies.
Ook werd veel aandacht aan hobby’s
besteed .
Er waren genoeg harmonieën,
fanfares, tamboer en fluitenkorpsen en sportverenigingen die de naam van een
mijnzetel droegen.
In de bladen uitgegeven door de mijnen,
bijvoorbeeld de Steenkool of OranjeNassaupost,werd
als men jubileum had, met een foto afgedrukt. Den met een duif, de ander
met accordeon, met het hele gezin of in het pak van de schutterij.
De speeltuinen werden voorzien van
speeltoestellen afkomstig van mijnijzer en werden ook in de werkplaatsen
gemaakt.
Door een schommel zakte nog geen
olifant.
Dat was ook zo, bij alles wat op de mijn gemaakt werd. We
doen er nog een ons boven op.
Het aantal verlofdagen per jaar
was 18 dagen en daarna en bij het bereiken van de 18 jarige leeftijd 12 .
Het feest van de patrones van ons
mijnwerkers was Sinte Barbara en die dag werd
gevierd.
Voor de kinderen was een Sint
Nicolaasviering (alleen voor de vakbondsleden) in het patronaat met film en
snoep.
Er werd voor huisvesting gezorgd
en voor de buitenlandse mijnwerkers (gastarbeiders) werden in de gezellenhuizen
geplaatst.
Ook werd geluisterd naar de
medewerker. Die moest met het materiaal omgaan en gebruiken en bij een
verbetering (ideeënbus) vielen vaak fikse beloningen.
Ook werd in accoord gewerkt dat betekent dat men een stuk kreeg
aangewezen en maakte men meer meters dan was overeengekomen, werd dat extra
betaald.
Haalde men de accoord
2 dagen niet dan zat een ander op jouw plaats.
Je werd niet ontslagen.
Maar kreeg ander soort werk. De
omstandigheden konden bar en boos zijn
Toen de mechanisatie kwam werden
kooldikten afgebouwd van 50 centimeter en dat betekent dat je ingenomen positie
niet meer kon worden gewijzigd.
Dan hebben wij als jongste
generatie al de nodige hulpmiddelen gehad zoals sproeiers op de boren,
stofmaskers.
Maar stof aten wij net zo goed.
Stofmaskers konden hinderlijk zijn,
doordat mensen er uitslag van kregen of dat met transpireren je bijna geen
lucht kreeg.
Misschien onsmakelijk, maar
maanden na mijn ontslag rochelde ik nog zwarte stofdelen op.
Dan kon je in verband met veel
kruipen kruipknieën oplopen (dik opgezwollen en zeer pijnlijk).
Ging je nat bezweet na dienst naar
de intrekkende schacht dit is de schacht waar de verse koude lucht naar
ondergronds kwam dan bond je oude kranten op de borst en rug zodat geen tocht
door jouw kleren ging.
Je was de hele dag bezig met ijzer
en hout en je handen leken zo grof als stoeptegels.
Ook kreeg men af een flinke scheut
in de rug. Doorwerken was het devies en het slachtoffer ging op de vloer liggen
en dan liep iemand met zijn zware stappers over zijn rug zodat deze zich weer
zette. Fysiotherapeuten kende men toen nog niet. Muisarmen wat is dat??
Zeer akelig was het als je
ondergronds een collega verloor. Alle mijnzetels waren dan in rouw.
Je werd met
mijnwerkerseer begraven.De tamboers met omfloerste
trom en alles leek in die tijd veel somberder omdat iedereen in het zwart was,
de kerken waren binnen bekleed met zwarte doeken.
De overledene werd in het
Dodenhuisje op de mijn opgebaard.
Gelukkig worden deze herdacht op 4
december op Terwinselen met een H.Mis
en daarna bij de Gedachteniskapel.
Ik krijg er nog kippenvel van als
ik zie dat er nabestaanden zijn die dat verlies al decennia’s
meedragen.
De laatste mijnwerker is nog niet
uitgestorven en ik denk dat de jongste nu rond de 53/54 jaar zal zin met een
minimaal aantal jaren.(gelukkig maar).
Bij ziekte kreeg men de eerste 2
dagen (carenzdagen)
niet betaald en dat sloeg er behoorlijk in.
Dus je moest je wel twee keer
bedenken.
Je kreeg ook bezoek van de
controlerende en hervatten was er snel bij.
Dan los van alles.
Op de lagere school bepaalde de
hoofdmeester welke studie of richting men moest kiezen.
Kinderen van betere gesitueerden
gingen naar de HBS (2 man van mijn
klas). Iets minder naar de MULO maar wij waren de rijksten niet ging ik toch
naar de Mulo. Dan een groep naar de ambachtschool
(niets dan lof voor de terdege opleiding ) en de rest vrijwillig of omdat het
financieel beter was naar de mijn.
Ik spreek voor mij zelf maar ik
mocht van mijn ouders niet naar ondergronds.
Ik werd aangenomen als kantoorhulp
bij de Staatsmijnen en moest daar als broekje post rondbrengen.
Maar na drie maanden verveelde dat
en ging ik mij aanmelden als Mijnbouwkundig Vakscholier.
Deze opleiding kon men aanvaarden
als men de Mulo had.
Wij hadden ook vrijstelling van
militaire dienst als ondergronder.
Verliet je de mijn voor je 35 e
jaar dan moest je bij uittreding alsnog onder de wapenen.
Ik zag aankomen dat ik dat niet
redde, want het ging in 1961 al bergaf, Op mijn 20 e ben ik dienstplicht gaan
vervullen.
Je bleef wel in dienst van het
bedrijf en de uitkeringen, kerstgratificatie en vakantiegeld werden
doorbetaald.
Militaire diensttijd was vakantie.
Je kwam om de twee weken en gestationeerd in het buitenland om de zes weken
thuis en het salaris en soldij stonden tot geen verhouding.
Ik meen FL 1,25 per dag, dus over
22 maanden gerekend was dat een behoorlijke aderlating
Mijn gewicht ging toen van 63 naar
74 kilogram en toen ik daarna weer naar ondergronds ging viel ik weer terug op
mijn oude vedergewicht.
Er waren veel verschillen,
De beambten woonden in aparte
wijken en de gewone man in de koloniën.
Eerst genoemden hadden voor de
ontspanning een casino en wij gingen naar het patronaat of gewone dancings
De toegekende huisbrand bedroeg
voor deze groep 65 hectoliter.
De mijnkleding werd een maal per
week gewisseld en als je die de dag erna aantrok was je al zwart.
Voor het toezicht lag iedere dag
een schone pungel klaar.
Door de hoge temperaturen werd er
hard getranspireerd en men kwam dan boven alsof men door de regen had gelopen.
De kleren konden in een droogkamer
worden gehangen.
Dorst hebben wij geleden en er
waren waterpatronen ondergronds die gebruikt werden om in de boorgaten te worden geduwd achter het
dynamiet zodat geen mijngas kon uitstromen. De
patronen werden gedronken totdat de directie er achter kwam dat ze niet voor
het juiste doel werden aangewend.
Een kleurstof werd aan dat water toegevoegd om het drinken tegen
te gaan.
Er waren hele woonwijken uit de
grond gestampt en de sfeer was er buitengewoon goed en hulp werd er ook
verleend als dat mogelijk moest zijn.
Ieder had zijn eigen tuintje .
Door de terugloop van de mensen
die niet meer kozen voor het mijnbedrijf zijn veel buitenlandse gastarbeiders
aangetrokken.
Velen van hen hadden ook al
ervaring met het mijnbedrijf en brachten daardoor ook ideeën mee.
Ondergronds deed niet iedereen
hetzelfde werk.
Dertig procent zat in de afbouw en
zeventig procent moest zorgen dat alles juist verliep.
Ik moet zeggen dat het mijnbedrijf
logistiek gezien heel goed in elkaar zat.
Het vervoer liep zoals het moest
maar als zich iets voor deed dat de productie in gevaar kwam dan was de hel
los.
De ramingen moesten gehaald
worden.
Ook had je een hele groep mensen
die eer zij begonnen al een uur of meer in de bus hadden gehangen .
Bijvoorbeeld de kompels die uit Noord -Limburg en Brabant kwamen.
Ook waren er per mijn cultuurverschillen.
Bij het sluiten van de
Staatsmijnen Maurits en Hendrik gingen wij Wilhelmina mensen allen naar de Staatsmijn Emma.
Wij werden niet verstaan en als
wij dan antwoorden in het Nederlands klonk dat ook verbasterd.
Ondanks de zware omstandigheden
was er ook wel humor.
Velen hadden een bijnaam en iedere
dag hoorde je nieuwe moppen.
Je mocht geen materiaal mee de
mijn afvoeren (alleen als iets verschrot werd kreeg
je een bon).
Ook zag je in die tijd het
verschil tussen door de week en zondag.
Het goede costuum en de
schoenen stonden tot zondag in de kast.
Heel Limburg was christelijk en
alles lag in de handen van de geestelijkheid.
Ik hou mij niet op aan de gangbare
gezegdes hierover maar deze groep heeft er voor gezorgd dat er onderwijs kwam.
De zuster kwamen op voor het
onderwijs voor meisjes. Zij bemanden de ziekenhuizen en de wijkzusters gingen
per fiets de gezinnen bezoeken Armoede was er ook en dat kan ik mij bijna niet
voorstellen, toch is het de waarheid een Vincentiusvereniging
bestond ook.
Ook werd veel georganiseerd rondom
Koninginnedag en als er feesten waren werd mooi versierd en bij het jubileum
van de Staatsmijnen en kon de pracht en praal niet op en iedereen kon meedoen.
Dan prachtige ontspanningparken,
zoals Schutterspark in Brunssum en het
Steinerbos.
In de processies zag je delegatie
van de vakbond en de katholieke arbeidersbeweging.
Bij mijnjubileum ging het
harmonieorkest een serenade brengen.
Iedere mijn had een verbandkamer
en gebeurde iets privé dan ging je er heen en werd geholpen.
Op een gegeven moment kwam de
mijnsluiting in zicht.
Ik heb niet afgewacht om me te
laten bemiddelen.
Zelf heb ik gesolliciteerd en als
er een betrekking werd aangeboden, ik
kan mij een voorlichtingsavond herinneren, dat je er met 50 man voor de deur
stond.
Bedrijven die gesubsidieerd werden
kwamen en ook bestaande bedrijven namen werknemers op.
Het verschil van loon oud en nieuw
ad 60% werd gedurende een jaar bijbetaald.
Er waren bedrijven die daarna de
deuren dichtsloegen en stonden mijn kompels met een uitkering “
werkeloosheidswet” op straat.
Daarom deze periode herhaal ik
niet want ik ben gelukkig goed terechtgekomen maar het woord mijn is tot het
jaar 2000 in mijn gezin niet meer gevallen. Zo had ik er de neus van vol.
Ik heb wel liefde voor het werk
gehad. Nu geef ik met enkele kompels nog
voorlichting op scholen en groepen want de geschiedenis mag niet teloor gaan.
Ook mocht niets aan de mijnen
herinneren.
Alles werd omgetrokken,
steenbergen afgegraven de streek mag nu zelfs niet meer de Mijnstreek heten.
Indien een brok steen nu wordt
gevonden wordt het tot monument verheven.
Als het over de mijn gaat wordt meestal alleen het ondergronds
bedrijf genoemd.
Bovengrondse medewerkers hadden
ook zware beroepen.
De mannen van de cokesfabrieken
met ontzettende hitte.
In de winter, de medewerkers op de
materiaal en houtterreinen, in de briket- en syntracietfabrieken
het stof en pek die invreet in de huid.
En dan de kolenwassijen,
losvloer en zeverijen.
Lang is bestreden dat er asbest
werd gebruikt en nu komen er nog gevallen boven water.
Over de arme drommels die er aan
zijn overleden wil ik het niet hebben.
Je was vooral vroeger niet mondig
want voor jou stonden er 100 voor de poort.
En wat is er van het uiteindelijk
erfgoed nog over???
Auteur wim
no 300
Mijngas winnen uit steenkool.
In de
toekomst wil men in het steenkoolvelden van de Staatsmijn Maurits, de Peel,
Zeeland en de Achterhoek, mijngas (methaangas) gaan winnen.De
procedure is als volgt: Men pompt kooldioxide in de mijnsteen en het mijngas
stijgt op en wordt opgevangen via een buizensysteem.
Lukt
het bovenstaande dan is men in Nederland verzekerd van 20 jaar extra energie.
Anecdotes.
Waterslang.
Johan A had een paar meter slang nodig.Om deze zonder bon naar huis te kunnen afvoeren had
hij midden in de zomer, 34 graden, een regenjas aan.Na
de dienst werd de slang om zijn lichaam gewikkeld, regenjas aan en een stuk
dikker vertrok hij.
Bij de portiersloge stond een
portier en een mijnpolitieman buiten.
En Johan zeiden beiden, verwacht
je regen? Neen zei Johan, wel nattigheid, hij bedoelde dat thuis het water er
door zou vloeien.
Hij was een meter of zes verder en
beiden keken en zagen dat achter uit zijn jas net als een staart een meter
slang uit stak. Zij hebben geen actie ondernomen.
Sprekende kanarie
Tijdens het boeteren
(eten) zei der Sjeng dat hij thuis een sprekende kanarie had.
Na de dienst wij en bloc naar zijn huis. Zijn vrouw natuurlijk heel verbaasd.
Dan laat hem maar eens spreken.
Hij ging voor de kooi staan en zei: Wat rookt der pap vanavond? Pieëp (pijp) zei de kanarie.
Woordspeling
Vaker stond ook van alles met
krijt op luchtdeuren gekalkt. Op een keer stond er “Pas op voor de hond”. Kwam je
dag er na dan had iemand het aangevuld als “Pas op voor de honders”
= kippen
Nummer 514
De koempel met nummer 514 had
altijd nachtdienst en kwam op het laatste moment (om vijf voor tien) de penning
afhalen bij de portier. Hij werd daarom, in plaats van ,vijf veertien, vijf
voortien, genoemd.
Nog enkele toevoegingen
Diesel du Croo und Brauns
100 pk |
|
Bord meetstation Foto’s
mark van der Hurk |
Gebod
en verbodsborden
Nog enkele foto’s van Wolfgang Schubert
(Deutschland) Ich bedanke mich (Nummer 300)
|
|
|
|
Mijn Lohberg Volgend jaar
(2006) wordt de mijn Lohberg gesloten als gevolg
van de afspraken van 1997 tussen de RAG (Rohstoffe
Aktien Gesellschaft) en de regering Kohl. Nieuwe Mijn In de toekomst
moet een kolenmijn worden ontsloten die cokeskolen levert. De beide
schachten zijn er al sinds de jaren 80. Oorspronkelijk
waren deze voor de mijn “Radbod” gepland. Kort nadat de
schachten waren gebouwd werd Radbod gesloten. Met het oog op
de toekomstplannen zijn de schachten geconserveerd. De nieuwe mijn,
komt deze in productie, wordt naar het
te ontginnen veld genoemd, namelijk “Donar”een
Germaanse Godheid. Het veld ligt
noordelijk van Hamm, de cokeskolen liggen op een diepte tot 1500 meter. De gedachtengang hierachter is dat de cokesprijzen op de
wereldmarkt explosief zijn gestegen. Ze zijn van 80
dollar per ton gestegen naar 500 dollar en dat betekent voor de Duitse
cokesindustrie een hoop zorg. In Duitsland
kan cokes worden geproduceerd voor 190
dollar. De plannen om
deze mijn te ontginnen liggen er en de
eerste cokes zal dan rond 2012 of 2014
worden geproduceerd. |
Zeche Lohberg Im nächsten (2006) Jahr wird Lohberg geschlossen,als Folge des Kohlekompromisses von 1997 zwischen der RAG Neue Zeche In den nächsten
Jahren eine soll eine |
Perslucht.
Perslucht wordt gebruikt om
locomotieven, boorhamers en gereedschappen te laten functioneren.
De perslucht wordt bovengronds
door compressoren vervaardigd en met een buizensysteem naar de plaatsen
ondergronds getransporteerd.
De inwendige diameter bedraagt
400, 300, 200, 100, 70, 50 en 25 millimeter.
Door de weerstand in de buizen kan
de druk iets afnemen.
De buizen met de grote diameter
400 en 300 millimeter worden gebruikt tot en met de hoofsteengangen.
De buizen van 200 en 150 diameter
in de steengangen. Sommige galerijen en opbraken.
De 100 hangt men in galerijen,
bandgalerijen, aan en afvoerwegen.
In de pijlers 70 en 50 millimeter.
De 50 mm buizen zijn niet meer in zwang want die leveren te weinig perslucht
met de huidige wijze van winning.
25 millimeterbuis wordt alleen nog
gebruikt voor spreekbuizen in op en neerbraken.
De lengte kan 5 en 7 meter
bedragen.
De buizen worden aan kettingen
opgehangen.
Castrop
Rauxel
In mijn jonge
jaren kwam ik geregeld in deze stad en mocht stage lopen op de Erin.
Wolfgang Schubert
leverde mij de hedendaagse foto’s
(Hartelijke Dank)
Misschien kijken
nog leden van die Spielmannszüge “ der Stadtpfeifer und
Westfalenklang”!!!
|
|
|
|
|
|
Dit is de
toekomst van het mijnterrein Grube Erin
|
Foto (Bild) Wofgang Schubert
Foto’s Blegny (Met dank aan William A van Schaik uit Heerlen)
Een bezoek aan
deze mijn is beslist de moeite waard Mijn Blegny
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Paralell Sundmachine
(Udo 2) Kumpel Wolfgang Schubert und
Kumpel
Sprengstoffraum Minister Achenbach Sohle 4 Wolfgang Schubert und
Kumpel
Gehoord op school tijdens voorlichting.
Jongelui, wat is dit?
Een kleerhanger in het badlokaal,mijnheer.
En waarvoor dient dit bakje?
Leerling: Mijnheer om het gebit in
te doen!!!!!
Zonder gebit
Foto Harrie Deguelle
Leerling nummer 2:
Hoe gingen jullie naar de W.C?
Voor de grote w.c hadden wij een ton (kiebel). Maar was je daar ver van af dan deden wij het op
de schop en gooiden het achter ons ver weg
waar het ging instorten( de oude man noemen wij dat).
Leerling: Kwam er nooit iets
tussen de kolen?
Jawel.
Andere leerling als opmerking: Is
helemaal niet erg want de kolen worden toch gewassen!!!!
Leerling nummer 3:
Mijnheer, waarom namen jullie voor
de mijngasmeting geen papagaai mee naar beneden in plaats van een kanarie?
Hoe zo? Een kanarie valt om en een
papagaai zou tijdig kunnen zeggen “Gas” !!!
Dan hielden wij mijnwerkers van humor.Ik hoop dat die ook een beetje mag door klinken in
deze site.
Tijdens rondleidingen en
voordrachten vraag ik de kinderen altijd goed te leren !!!!
Ik maak hen er op attent dat ik op
school altijd de beste punten had.
Natuurlijk gejoel. Maar dan bedoel
ik aan de potloden!!!!!
Buitenlandse Gastarbeiders
Ook hebben wij samengewerkt met
onze vrienden de buitenlandse gastarbeiders.
Ik hoop dat ik deze groep kan
bereiken. Uit Marokko bijvoorbeeld die reeds een dienstverband hadden gehad bij
Franse mijnondernemingen of in fosfaatmijnen hadden gewerkt. Deze waren al
doorgewinterde mijnwerkers.
Polen, Italianen, Joegoslaven,
Spanjaarden Hongaren en ga zo maar door.
Ik heb nu nog contacten met mensen
die al 35 jaar geleden terug zijn gekeerd naar hun geboorteland.
Zij brachten ook vaak ideeën mee
die wij op mijnbouwkundig en culinair
gebied konden gebruiken.
Foto Frank Glaubitz
Oude mijn in Argentiera ( Sardinie)